Klassieke Frankrijk-brief – Edwin Voerman

Enige tijd geleden kreeg ik de vraag voorgelegd door een archivaris of de op de achterzijde van Marianne Bulletin 213 afgebeelde brief van enige waarde was. Elke Frankrijk-verzamelaar steigert bij het zien van een brief van de eerste emissie uit 1852 beplakt met maar liefst zes zegels van 1 franc type ‘Cérès’.

De Klassieke Frankrijk-brief

Afgezien van enkele zegels met brede randen is ruim de helft helaas aangesneden. Dat doet geen afbreuk aan de historische waarde van het stuk, maar wel aan de economische. Zou een dergelijk stuk in perfecte  staat al snel richting tienduizend euro gaan, dan  ligt de waarde in deze staat nog altijd ergens rond de drieduizend euro. Dus de archivaris heeft per saldo een positief antwoord op zijn vraag gekregen. In 1852 lette men nog niet zo op de hoekjes en de randjes. Ook verzamelaars ging het gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw hoofdzakelijk om de jacht op een ontbrekend zegel. De staat waarin de buit in het album kon worden geplakt deed er minder toe. Brieven waren in die tijd helemaal geen verzamelobject. Verzamelaars knipten eensgezind de zegels van  de stukken voor in hun albums. Het is te danken aan het bestaan van archieven dat oude brieven bewaard zijn gebleven. Pas rond 1960 is accent bij het verzamelen wat meer opgeschoven in de richting van poststukken. Voor de postzegels kwam er rond 1900 ook enig kwaliteitsbesef, want veel verzamelaars lieten hun dure, maar kapotte zegels graag restaureren bij gerenommeerde postzegelfirma’s. Opgetogen verzamelaars, die hun opgelapte schat weer in hun album konden opbergen, stuurden enthousiaste dankbetuigingen  die  door  deze firma’s  weer  in hun advertenties werden opgenomen.

Dat is nu allemaal ondenkbaar. De kwaliteitseisen zijn in de loop der tijd steeds verder opgeschroefd en in mijn ogen tegenwoordig soms zelfs doorgeslagen. Een sprekend voorbeeld is het onderwerp ‘gom’ bij postfrisse zegels. Dat gom een natuurproduct is onderhevig aan autonoom verval onder het gelijktijdig aantasten van de zegel, wil er bij de perfectionist maar niet in. Dan maar niet.

Terug naar het afgebeelde stuk. Opvallend is het  verschil in kwaliteit van het papier van de brief en van de postzegels. De brief zelf is niet meer helemaal fris, terwijl de zegels en de rode stem pel nog zeer fris van kleur zijn. Een impliciete waarschuwing om zegels en stukken toch vooral  zo weinig mogelijk aan het (zon)licht bloot te stellen. De brief is aangetekend (‘Chargé’) verzonden vanuit Parijs op 17 juli 1852 naar Den Haag met als geadresseerde de minister van Justitie. Tot 15 juli van dat jaar diende Mr. J.Th.H. Nedermeijer ridder van Rosenthal als zodanig. Hoewel Nedermeijer zijn functie op de datum van verzending had neergelegd, zal de brief toch voor hem zijn bedoeld geweest, want zijn opvolger Dirk Donker Corstius trad pas later aan. Omdat de nominale waarde van de zegels van de eerste emissie niet verder liep dan 1 franc, moest er in dit geval flink worden geplakt voor een aangetekende 8e gewichtsklasse-brief met bestemming Nederland. Voor de rekenaars onder ons laat het tarief zich als volgt ontleden: geplakt zijn 6 zegels van 1 franc, samen 6 francs. Per 7,5 gram was voor brieven met bestemming Nederland 60 centimes verschuldigd. Voor het aantekenen moest 1,20 franc worden betaald. Dan blijft voor het briefport nog 4,80 francs over. Deel je dat door 0,60 franc dan is de uitkomst 8. Dit betekent dus dat de brief van de 8e gewichtsklasse is en 52½ tot 60 gram moet hebben gewogen. Het tarief was geldig van 1 april 1852 tot 1 april 1868.