Marianne Bulletin 181 – mei 2014

Artikelen:

Bij de voorpagina – Roelof van der Kamp

Op 10 september van het jaar 910 werd de benedictijner abdij van Cluny gesticht. Cluny is een klein plaatsje ca 90 km ten Noorden van Lyon. De eerste abdij kerk werd verwoest door invallen van de Hunnen. In 955 werd een nieuwe abdijkerk gebouwd. Toen in het jaar 1001 bleek dat de voorspelling dat de wereld in het jaar 100 zou vergaan, niet uitgekomen was, brak een periode van religieuze bouw activiteit uit. Voor Cluny betekende dat de bouw van een nieuwe abdijkerk, die in 1088 ingewijd werd.

Deze kerk was met een lengte van187 meterhet grootste bouwwerk in de westerse wereld. Pas toen de Sint Pieter in Rome werd ingewijd raakte de kerk in Cluny die kwalificatie kwijt.

In 1790 werd de abdij gesloten. Drie jaar later werd het gebouw voor ruim 2 miljoen Francs aan een aannemer verkocht, die 30 jaar lang gedeelten van de kerk afbrak om aan bouwmateriaal te komen. Van het oorspronkelijke gebouw resteert nu nog maar 10%.

In 1910 werd het 1000 jarig bestaan van de abdij herdacht. Dit gebeurde ook filatelistisch. Op de beeldzijde van de getoonde kaart een symbolische voorstelling van dit jubileum in de Jugendstil van die tijd.

Op de adreszijde van deze kaart, die verstuurd is door ene Charles, die de geadresseerde Louis Duranton, wonende bij de weduwe Durantron in Cluny, een Bonne Santé wenst vinden we:

  • Een postzegel op een porte-timbre verwijzend naar het jubileum.
  • Een cinderella ook verwijzend naar het jubileum
  • Een afstempeling die ook aan dit jubileum refereert.

Ondanks de niet meer geheel vlekkeloze staat van het poststuk toch de moeite waard om op grond van achterliggende geschiedenis aandacht aan te besteden

Terug naar boven

Senegal, het levenswerk van Louis Léon César Faidherbe – Wim van der Vliet

Voor bijgaande postzegels heb ik een fascinatie. Mij bekruipt zelfs het gevoel van intimidatie.
Omstreeks 1906 brachten wel zes West-Afrikaanse kolonies een zegel uit met het zelfde zegelbeeld om Faidherbe te eren. Daarom ben ik eens gaan zoeken wat dit nu voor een man is. Ja, volgens de Yvert catalogus is het een generaal. Dat is wat al te summier. Dus ben ik verder gaan speuren.
Hij is geboren in Lille op 3 juni 1818 en wel in de Rue Saint-André in het oude gedeelte van de stad. Op de pui van zijn geboortehuis hangt een plaquette die daaraan herinnert. Hierop wordt o.a.vermeld dat hij “Fondateur de Soudan Français” is, dus de stichter van deze kolonie. Dat is volgens mij niet geheel juist.
Louis ging studeren aan de HTS in Lille en werd in 1842 officier bij de artillerie en genie in Metz. Zijn hele militaire carrière zal ik u maar besparen. Hij diende o.a. in Algerije en Guadeloupe.

De aanloop naar het  gouverneurschap
In 1852, en nu komen wij dan eindelijk op zijn koloniale carrière terecht, werd hij naar Senegal gestuurd.
Daar werd hij, hoe kon het ook anders, onderdirecteur van de genie.

De kolonie Senegal bestond toen nog slechts uit de stad Saint-Louis en een strook langs de kust.
De regering in Parijs had “het plan van 1854” opgesteld om de controle over de handel van acaciagom op de Senegal-rivier in Franse handen te krijgen. Dit was een winstgevende zaak. Scheepvaartkringen uit Bordeaux hadden hiervoor stevig gelobbyd. In dit plan stond precies vermeld waar versterkingen gebouwd moesten worden om dit doel te kunnen realiseren.
Na de komst van Faidherbe in Senegal, had hij al mooie verhalen gehoord over de rijkdommen, die in Niger aanwezig waren.
Dit was de reden voor hem om vast wat plannen te maken. Zelf droomde hij al van een Frans imperium van Senegal aan de Atlantische Oceaan tot aan de Rode Zee.
“Het plan van 1854” was een opdracht van Parijs geweest aan gouverneur A.L. Protet. Maar onze Louis wilde er meer vaart achter zetten en kwam in conflict met Protet. Hij stuurde dan ook protesten naar Parijs over de inactiviteit van Protet. En dat werd beloond! Op 16 december 1854 werd hij benoemd tot gouverneur van Senegal en tevens werd hij commandant van het leger.

De uitvoering van “het plan van 1854”
Binnen drie maanden na zijn benoeming begon de bouw van het eerste fort van een hele serie.
Dat liep tot aan Médine, net onder de Félou waterval in 1855. Omstreeks 1860 had hij al een aantal forten tussen Médine en Saint-Louis aan de kust voltooid. Met de bouw van de versterkingen lag hij op schema.
Intussen werden ook nog een aantal militaire missies uitgevoerd tegen de Trarza Moren in Waalo, ten noorden van de Senegal -rivier. Tot dusver waren zij het, die tol hieven op de goederen, die uit het binnenland afkomstig en naar Saint-Louis vervoerd werden. Het eerste doel werd bereikt: De controle van het vervoer over de rivier was in Franse handen gekomen.
Zijn positie was daardoor behoorlijk versterkt. Voor Parijs was “Het plan van 1854” uitgevoerd en binnen Senegal was een basis gelegd voor verdere acties.

Verdere activiteiten
Nu deze klus was geklaard ging hij op de diplomatieke toer. Hij stuurde een aantal gezanten naar wat zwakkere staatjes zoals Bundu (Bubakar Saada) en Khasso (King Samba) om hen ‘bescherming’ te bieden in de vorm van protectoraten.
Daarna kwam de verdere pacificatie, lees onderwerping, van de Casamance en de Ouolofs. Met de Ouolofs kwam het tot een verdrag in mei 1858, in wat nu het midden van Senegal is. Hiermee was dat gebied onder Franse controle.
Nu pas durfde hij de confrontatie aan met het wat sterkere rijk van de Toucouleurs, langs de Senegal-rivier. Vervolgens werd in het zuiden langs de kust tussen 1861 en 1865 het koninkrijk Cayor geannexeerd. Dit maakte de weg vrij voor een verbinding van Saint-Louis naar Cap-Vert.

De afronding van de gebiedsuitbreidingen
Om zijn eigen plannen af te ronden, besefte hij dat zijn leger te zwak was. Zeker in verhouding tot dat van El Hadj Umar Tall, de Moslim heerser van de gebieden in Midden Niger.
Door het uitbreiden van het aantal Franse buitenposten in de regio Boven Senegal en met name het doorbreken van het beleg van Médine op 18.7.1857 kwam hij in contact met de moslim voorhoede.
Het duurde nog tot 1860 dat Faidherbe een gunstig verdrag met Umar Tall kon afsluiten. Zo doende sloten de Franse bezittingen in Senegal aan met die van de kolonie Niger.
Vervolgens, hij kon er niet genoeg van krijgen, onderwierp hij het gebied dat gelegen is tussen de Senegal -rivier en Gambia.
Tot slot viel hij het Sérères-volk van het koninkrijk Sine aan. Koning Maad a Sinig Coumba Ndoffène Famak Diouf was toen aan het bewind. Dit gebeurde bij de slag van Logandème op 18.5.1859. Na deze overwinning gaf hij opdracht de stad Fatick en omliggende dorpen tot de grond toe af te branden.
De regering in Parijs bekritiseerde hem van het ondernemen van een militaire campagne zonder hun toestemming. Faidherbe verweerde zich door te zeggen dat deze gebieden al sinds 1679 aan Frankrijk zouden toebehoren. Maar men prikte zelfs in Frankrijk door deze argumentatie heen. Het koninkrijk Sine bij voorbeeld was nooit Frans bezit geweest.
Met al deze gebiedsuitbreidingen heeft hij Senegal op de kaart gezet. Tot op heden zijn de landsgrenzen onveranderd gebleven.
Behalve een vechtjas was hij ook wel geïnteresseerd in andere zaken. Zo had hij belangstelling in de lokale dialecten en bevorderde de economie door de aanleg van de spoorlijn van Dakar naar Niger. Ziek in 1861, wilde hij weer terug naar Frankrijk.
Maar hij kreeg als kolonel het bevel over de subdivisie Sidi-bel-Abbès in Noord Algerije. Eindelijk in 1863 werd hij dan tot brigade -generaal bevorderd en kreeg een rustiger baantje in de deel -provincie Bona in Algerije.
In 1863 werd hij toch weer als gouverneur benoemd van Senegal. In juli 1865 vertrok hij weer.
In tussentijd probeerde hij de economie te stimuleren. Zo ontwierp hij de haven van Dakar.
Tijdens de Amerikaanse afscheidingsoorlog (1861-1865) pleitte hij voor de aanplant van katoen in Senegal.

Tot slot
In 1870, tijdens de Frans-Duitse oorlog was hij bevelhebber van een divisie in het Noorden van Frankrijk. In januari 1871 werd hij bij Saint Quentin verslagen.
Na de oorlog werd hij op 5.1.1879 gekozen tot lid van de Assemblee. Hij bleef dat tot aan het einde van zijn termijn in 1888. Hij overleed op 28.9.1889 in Parijs.

Zo ziet u wat één postzegel al niet kan losmaken.

Bronnen:

  • Summa Encyclopedie
  • Wikipedia, zowel de Franse als de Engelstalige editie
  • Yvert et Tellier catalogus, Tome 2, Pays d’expression française

Terug naar boven

Wie weet het antwoord? – Roelof van der Kamp

In MB 179 vroeg ik om een toelichting op de frankering van een uit Frankrijk ontvangen aangetekende brief die mijns inziens niet klopte.

Er kwamen een aantal antwoorden op, die allemaal van gelijke strekking waren. Het ging om een voorgefrankeerd stuk dat met oude franken was gefrankeerd en door de postbeambte gezien werd als gefrankeerd met nieuwe franken. Dank aan allen, die gereageerd hebben.
Ik citeer het antwoord van ons erelid Simon Behmo:

Wat niet normaal is dat men misbruik maakt van het vertrouwen van de (overbelaste) postambtenaar, die de tijd niet heeft om alles te controleren. In dit geval gaat het om een handelaar, wat nog erger is.

Overigens had de afbeelding op de voorpagina nog een onverwacht staartje.
Op de dag dat de MB bij mij bezorgd werd zat  er ook nog een andere MB bij voor een ander lid. Mijn eerste reactie was: foutje bij het sorteren, morgen in de oranje brievenbus en alles komt goed. De volgende dag nog 2 MB’s waarvan 1 voor een in bestuurskringen bekend adres in Ellecom. Post NL gebeld, klacht ingediend. Antwoord van PostNL: stop ze maar in de oranje brievenbus. Mailtje naar de drie geadresseerden: MB verkeerd bezorgd maar komt eraan. Volgende dag een mailtje van 1 van de geadresseerden: MB ontvangen maar toch klacht naar de Post, in mijn straat is de post vandaag systematisch verkeerd bezorgd, iedereen heeft de post van zijn buurman gehad. Volgende dag komt er weer een MB, die in Ellecom bezorgd had moeten worden. Toen ging het lampje branden, de MB werd niet bezorgd op het adres aan de achterzijde, maar op het adres op de Franse brief, afgedrukt op de voorzijde.
Gelukkig heeft PostNL alleen bij deze 3 MB’s die fout gemaakt en niet bij de gehele oplage.

Op de bijeenkomst in februari werd ik aangesproken door Ger Sweijen, die me het onderstaande liet zien met de vraag of dit iets voor de MB zou zijn.

Het gaat hier om een briefkaart met Franchise Militaire. De adreskant bestaat uit twee gedeelten, de ruimte voor de correspondentie en (kopstaand) een landkaart van Frankrijk en omgeving, met daarop ingetekend de frontlijn van het westelijk front tussen 1914 en 1917.
De achterzijde toont een gedeelte van het front in een groter detail. Op de grote kaart staat een tabel, waarop de verschillende detailkaarten worden vermeld.

De vraag moge nu voor de hand liggen: wie weet hier meer over te vertellen. Op de komende bijeenkomst zal deze kaart te bewonderen zijn. Reacties gaarne aan de eindredacteur.

Terug naar boven

Een interessante trouvaille – Edwin Voerman

Inleiding
Als enthousiast Frankrijk verzamelaar ben ik al jaren actief op de internetveilingsite van het Belgische Delcampe. Op deze site is veel gevarieerd Frans materiaal te vinden. De aanbieders variëren van gehaaide professionals, die van de hoed en de rand weten, tot onwetende amateurs. Soms zie je ineens een onwaarschijnlijk schaars stuk worden aangeboden waarvan je niet had gedacht zoiets ooit nog eens tegen te zullen komen. En als dan niet heel Frankrijk met je mee zit te bieden, valt de uiteindelijk te betalen prijs ook nog wel eens mee. Zo stuitte ik onlangs op een12F+3Ftoeslagzegel uit 1951 van de serie Beroemde Mannen met de beeltenis van Robert Surcouf (1773-1827, Frans kaperkapitein) zakelijk gebruikt op een briefkaart.

Hieronder zal ik enkele argumenten aanvoeren voor de stelling dat het hier een heel bijzonder stuk betreft.

Beperkte oplage
In de eerste plaats was de oplage van dit soort toeslagzegels beperkt. Evenals in Nederland waren de financiële middelen van de meeste Fransen kort na de Tweede Wereldoorlog niet heel ruim. Dit gegeven beperkte de vraag naar dit soort dure zegels. (Voor de Tweede Wereldoorlog zijn meerdere emissies met toeslagzegels in commercieel opzicht feitelijk mislukt en moest ofwel de verkoopperiode worden verlengd dan wel de toeslag verlaagd). In de jaren vijftig van de vorige eeuw schommelt de oplage van deze bijzondere toeslagzegels tussen de 900.000 en de 1,5 miljoen stuks. Wanneer we bedenken dat de populairste waarde van de Nederlandse zomerzegels in die tijd ongeveer in een vergelijkbaar aantal over de toonbank ging en we in aanmerking nemen dat de Franse bevolking altijd veel groter is geweest dan die van Nederland, dan zal duidelijk zijn dat deze Franse zegels relatief schaars zijn en ten opzichte van de Nederlandse situatie zelfs zeer schaars. Om de oplage van deze zegels nog wat beter in perspectief te plaatsen moet u ervan uitgaan dat bijzondere postzegelemissies zonder toeslag in de vijftiger jaren een oplage hebben die tussen 2,5 en 5 miljoen ligt. Zeer populaire bijzondere emissies kennen een oplage die al snel naar de 10 miljoen gaat en de normale gebruikszegels (‘usages courants’), zoals de Franse landschapszegels, hebben een oplage die in de tientallen miljoenen stuks loopt.

Beperkte periode van uitgifte
In de tweede  plaats was de uitgifteduur van deze toch al schaarse zegels beperkt tot slechts enkele maanden. Daarna kwamen er weer andere zegels aan het loket.

Verkoop per hele serie
In de derde plaats werden deze zegels, in tegenstelling tot de Nederlandse situatie, uitsluitend per complete serie verkocht. Dit zadelde de particuliere koper op met zegels waarvoor hij normaal gesproken geen enkel emplooi had en dit gegeven werkte natuurlijk niet verkoopbevorderend. Wat moet je als particulier met een zegel bestemd voor de frankering van drukwerk 1e of zelfs 2e gewichtsklasse? (5F en10F). Zelfs aan een zegel bestemd voor een dubbele binnenlandse brief (20F, later25F) is vrijwel geen behoefte bij particulieren. Evenmin aan een zegel voor een briefkaart naar het buitenland (18F). Het wekt dan ook geen verwondering dat de posterijen zich in de loop van de tijd zijn gaan beperken tot de uitgifte van zegels in waarden voor meer gangbare vormen van gebruik, zoals een briefkaart voor het binnenland en een gewone brief voor het binnenland. De Beroemde Mannenemissie van 1956 laat dit mooi zien. Die bestaat uit zes zegels, uitsluitend uitgegeven in het briefkaarttarief (12F) of in het brieftarief (15F). De eerlijkheid gebiedt overigens te zeggen dat er in later jaren toch weer waarden zijn opgenomen waarvoor veel lastiger emplooi was te vinden.

Zijsprong
Ik maak even een zijsprongetje en dat betreft de verzamelwaardigheid van combinatiefrankeringen en overfrankeringen. Middels het plakken van combinaties van toeslagzegels of het plakken van hogere waarden dan vereist voor het geldende tarief, maakten particulieren zegels, die voor hen feitelijk onbruikbaar waren, maar die nu eenmaal onderdeel uitmaakten van een hele serie, toch nog tot nut.
Van de 15F zegels waarmee van 6 januari 1949 tot 1 juli 1957 het tarief van een eenvoudige binnenlandse brief kon worden voldaan, zie je nog wel eens een stuk, maar vrijwel alle toepassingen van de andere waarden uit deze series zijn schaars tot onvindbaar. Het gevolg van het verplicht moeten kopen van waarden waarvoor een particulier geen enkel reëel emplooi heeft, brengt met zich mee dat veel lagere waarden van deze zegels zijn bijgefrankeerd tot het normale brieftarief. Zo zie je de 5Fen de 10Fdan ook dikwijls gecombineerd tot het brieftarief van 15Fen de 12Fis dikwijls bijgeplakt met een 3Fwapentje eveneens tot het brieftarief van 15F. De 18Fvoor een briefkaart buitenland > 5 woorden zie je ook nog wel eens op een gewone binnenlandse brief waarbij door de gebruiker dus 3Fwordt ‘geofferd’ om de zegel toch nog maar te kunnen gebruiken. De nog hogere waarden kom je nog wel eens tegen op brieven die zijn verzonden jaren en jaren na de uitgiftedatum van de zegels in kwestie omdat ze dan ineens wel voldoen aan het normale brieftarief dat in de loop der tijd regelmatig werd verhoogd. ‘Hors dates’ noemen de Fransen dat. Postaal gezien is het toegestaan, want postzegels kennen in Frankrijk (op enkele uitzonderingen na) nu eenmaal een onbeperkte geldigheidsduur, maar zijn deze stukken ook verzamelwaardig? Daarover lopen de meningen (uiteraard) uiteen.

Voor een verzamelaar van enkelfrankeringen zijn stukken ‘hors dates’ en bijgefrankeerde stukken niet interessant, maar uit posthistorisch oogpunt zijn deze stukken goed te plaatsen en mijns inziens wel degelijk verzamelwaardig. Ze laten immers het reële gebruik zien door de consument. Voorwaarde daarbij is dan wel dat voor zover het bijfrankeringen betreft, deze stukken uitsluitend zijn bijgefrankeerd tot het verlangde tarief en zich niet bevinden in een bonte samenstelling van bijzondere zegels waarvan de totale waarde geen enkele relatie met het te betalen tarief meer heeft. Dat soort brieven met complete series erop kom je nog wel eens tegen, maar in tegenstelling tot de periode waaruit dit soort stukken stammen, is er momenteel geen enkele belangstelling meer voor. De vraag hoe ver je moet gaan bij het verzamelen van samengestelde frankeringen of van overgefrankeerde stukken om niet in de categorie  ‘maakwerk’ te verzeilen is een onderwerp waarover puristen verhit kunnen discussiëren! Ook op dit terrein heb je ‘rekkelijken’ en ‘preciezen’. Wat dat betreft is er sinds de tijd van Prins Maurits en Johan van Oldenbarnevelt weinig veranderd!

Briefkaart > 5 woorden op 17 augustus 1955 via de luchtpost verzonden naar Amerika. De kaart is gefrankeerd met twee zegels van de Beroemde Mannenserie 1955 (12F Philippe Augus­te en 30F Laplace) tot een totaal van 42F. Het tarief voor een briefkaart naar het buitenland bedroeg 18F voor de periode 1 mei 1951 tot 1 juli 1957 en de luchtposttoeslag voor de VS be­droeg 23F per 5g voor de periode 15 mei 1950 tot 10 mei 1958. Totaal verschuldigd 41F, geplakt is 42F. 1F is de kleinst mogelijke overschrijding van het verschuldigde tarief gegeven de waarden van de serie. Indien de verzender zoveel mogelijk mooie zegels had willen versturen had er linksboven op de kaart nog wel eentje bij gekund. Door zich te beperken tot deze twee zegels heeft hij het tarief zo goed mogelijk gevolgd en is deze kaart met een overfrankering van slechts 2% mijns inziens verzamelwaardig. De kaart is filatelistisch gefrankeerd, maar valt niet in de categorie ’maakwerk’.

Reële vraag naar losse zegels
Terug naar de hoofdweg. Tenslotte moeten we ook niet vergeten dat er destijds nog een reële vraag van de zijde van postzegelverzamelaars was naar de zegels zelf om in het album te plakken. Voor zover voorhanden werden deze zegels dus vrolijk afgeweekt, wat de beschikbaarheid op brief natuurlijk danig beperkt. Vooral de zegels bestemd voor post naar het buitenland hebben het vrijwel niet op stuk overleefd. Binnenlandse verzamelaars kwamen dit soort zegels al weinig tegen, maar voor buitenlandse verzamelaars waren het min of meer exoten.

Conclusie
Het bovenstaande maakt wel duidelijk dat de beroemde mannenzegels op stuk schaars zijn en het zal niemand verbazen dat ze hoofdzakelijk te vinden zijn op stukken die filatelisten elkaar toezonden. Niets mis mee zolang men zich maar aan de juiste frankering hield. De filatelie heeft aan wakkere filatelisten veel te danken. Zonder hen zou het bestaan van een heleboel frankeringen en mogelijkheden van verzending in de praktijk immers nooit zijn aangetoond. Zakelijke post gefrankeerd met beroemde mannenzegels, afgezien van een gewone brief, kom je nog veel minder tegen. Dit soort stukken varieert van schaars tot zeer zeldzaam.

Na jarenlang naarstig verzamelen heb ik nu twee zakelijk gebruikte stukken anders dan een gewone brief waarvan de briefkaart met de zegel van Robert Surcouf de meest recente aanwinst is. De zegel is geplakt op een antwoordkaart voor het abonnement op een medisch tijdschrift. Zie de achterzijde van het stuk. Ik had het nog nooit gezien.

Achterzijde van de briefkaart met de zegel van Robert Surcouf die het zakelijk karakter van de kaart goed onderstreept.

Het zakelijke stuk dat al in mijn bezit was laat ik u ook nog graag zien. Het betreft de zegel 12F + 3F Philippe Auguste (1165-1223, koning van Frankrijk vanaf 1180). Dit zegel siert de factuur van een hengelsportzaak, ook niet bepaald alledaags!

Factuur gefrankeerd met de 12F + 3F zegel van Philippe Au­guste. Het tarief voor een factuur was gelijk aan het briefkaart­tarief > 5 woorden voor de periode 6 januari 1949 tot 1 juli 1957.

Terug naar boven

Marianne Bulletins 1968-2014, deel 2 – Roelof van der Kamp

In december 1972 verschijnt het 1e lustrumnummer niet meer in de blauwe omslag van de eerste periode, maar in de bekende kleur van de Marianne Bulletins op klein formaat dat tot in 2007 gebruikt zal worden. Het is een dik nummer (32 pagina’s) met twee lange artikelen:

  • een vertaald artikel van de heer H. Cappart, secretaris-generaal van de vereniging ‘vrienden van het Postmuseum’ te Parijs, met als titel: ’Het beleg van Parijs van september 1870 tot januari 1871 en de in het omsingelde gebied gebruikte poststempels’
  • een artikel van de heer D.W. de Haan, met als titel: ‘Het Frans-Nederlandse Postverdrag van 1817’, door de redactie van het Marianne Bulletin aangeprezen als een unieke bijdrage over nog niet gepubliceerde gegevens van dit verdrag.

In de volgende nummers is de toelichting op de nieuwe Franse postzegels een bijna vaste rubriek. Voorts starten in deze periode een serie artikelen over het herkennen van vervalsingen en een aantal artikelen over colis-postaux.

Kortom, ook in deze reeks nummers (18 t/m 33) voor geïnteresseerden weer veel wetenswaardigheden.

Voor overdrukken op papier of in PDF formaat van artikelen uit oude MB’s kunt u contact opnemen met de eindredacteur.

Terug naar boven

Uit de tijdschriften – Dirk Boekema

Om te beginnen is l’ Echo de la Timbrologie van februari aan de beurt. Allereerst wil ik de opmerking maken dat het tijdschrift op een “Glossy” begint te lijken; dikker papier en duidelijke kleuren. Eerst viel mij op een ingezonden brief van een verzamelaar, die gestopt is en La Poste smeekt te stoppen met de overbodige jaarlijkse regen van postzegels, gegomd en zelfplakkend, in “bloc-feuillet”, “carnet” en velletjes in zoveelvoud. Deze brief is uit mijn hart gegrepen!
Verder trof ik een artikel aan over uit Franse gevangenisschepen verzonden brieven; de Britten waren in de 18e eeuw begonnen met het opsluiten van krijgsgevangenen aan boord van reeds gedeeltelijk ontmantelde oorlogsschepen. Bij regeringswisselingen in Frankrijk waren er in die tijd veel politieke en soms militaire gevangenen. In de marinehavens werden verouderde schepen als gevangenis benut. Aparte vermeldingen en stempels op de enveloppen zijn dan het gevolg.

Ook vond ik een artikel over een “geheime” basis voor het testen van watervliegtuigen in Saint-Laurent-de-la-Salanque vlak na de Eerste Wereldoorlog.

In het maartnummer las ik – tot mijn verbazing – een artikel over het gebruik van postduiven tijdens de Eerste Wereldoorlog; geheel zonder postzegels! Vervolgens las ik een studie over de postzegels van het type Blanc in het militair bezette gebied van Syrië (OMF = Occupation Militaire Française) van mei 1919 tot oktober 1923.

Ook trof ik een 9 pagina’s tellend verhaal met erg veel brieven over de postgeschiedenis van de eilandengroep Vanuatu (vroeger: Nieuwe Hebriden) ten tijde van het Fransbrits Protectoraat ofwel het Condominium (= gezamenlijke heerschappij). Over de Maximaphilatélie was er een aardig verhaal over de tuinen van Le Nôtre, waaronder die van Chantilly, Versailles en Vaux-le-Vicomte.

Het aprilnummer brengt een 2e deel over de zegels van het type Blanc in het OMF van Syrië.
Tijdens de laatste vergadering van de CPF (Club Philatélique Français) in het somptueuze Palais du Luxembourg werd een interessante lezing gegeven over brieven aan en van de Senaat, die verschillende stempels dragen voor de vrijstelling van portbetaling.

Dan komen nu de maandbladen van Timbres aan de beurt. In het februarinummer las ik met genoegen een gedeeltelijke studie over Henry Cheffer, jawel die van de zoveelste Marianne. Naar mijn menin g een ongeëvenaard graveur met een groot aantal postzegels van zijn hand.

Er staat een artikel in dit nummer over het A,B,C en D van de tariefwisselingen van de geletterde “Liberté de Gandon”-zegels met dan veelvuldig voorkomende variëteiten.

Bij de geschiedenisverhalen leer ik steeds iets nieuws. Zo deze keer het sturen vanuit Canada van pakjes sigaretten met ingesloten een dankbriefkaart aan de gever/geefster. Deze dankbriefkaarten zijn nu in Canada een nieuw verzamelgebied.
Uiteraard ontbreekt niet een artikel over het Olympisch jaar2014 inSoltchi en de erbij behorende internationale postzegels!!!

In het maartnummer volgt een belangrijk verhaal over de grote gevolgen van het programmeren van “roulettes”-series (rolwals), die vooral veroorzaakt worden door de opeenvolgende, bijna jaarlijkse, portverhogingen. Hierdoor ontstonden de vele slordigheden met als gevolg de vele variëteiten.

Geïnteresseerden voor postzegels van Roemenië: er is echt een verschil tussen “posta romana”, “poste romania”, “­ posta r.p. romana” en “Romania Posta” en na 1918 weer: “posta romana”. Het duizelde mij; een enkel voorbeeld!

In het aprilnummer trof ik een vaststelling aan die mij echt trof: de interessantste periodes om nu te verzamelen zijn die tijdens of vlak na oorlogen!!!! Als voorbeeld “Cilicië” (nu deel van Turkije; ligt noord van het eiland Cyprus; ik moest het ook opzoeken). Van januari 1919 tot oktober 1921 is  dit  deel  van het huidige Turkije door Franse Troepen bezet geweest.

Verder vond ik een thematische verzameling aan van postzegelboekjes met een reclame voor films/filmsterren op de voorkant van het boekje. Je moet er maar opkomen!

Verder stond er een vervolgverhaal over Henry Cheffer en zijn ontwerppostzegels.

Tot slot: de verzamelaars van klassieke postzegels hebben geen problemen met het vinden van bepaalde zegels, zoals bij voorbeeld de 10 cent, EMPIRE FRANC. Er zouden ongeveer 600 miljoen zegels zijn gedrukt. Nu worden de verschillen ende waarden bepaald door de afstempeling en worden dus belangrijk. Een studie hierover stond in dit nummer.

Terug naar boven

Bij de achterpagina – Machiel van der Velden

Deze nogal slordige brief komt uit mijn verzameling “Censuur”, maar is het wel censuur? Op de voorzijde is te zien, dat het een militaire brief naar het De Gaulle-comité in Buenos Aires is. Er zijn voldoende aanwijzingen: “pli officiel” en “service militaire” en links onderin de hoek een militair stempel met handtekening dat aangaf, dat censuur (dus) niet nodig was.

Het adres lijkt me voor een miljoenenstad als Buenos Aires wel erg summier en dat blijkt ook wel, want de brief is onbestelbaar en gaat retour afzender. Volgens de stempels duurt het precies twee jaar om weer op het uitgangspunt terug te zijn. En wat gebeurde er in Argentinië? Dat land was tijdens de Tweede Wereldoorlog neutraal en paste dus geen censuur toe. Maar dan blijft over de merkwaardige opmerking “Clausurado par la policia”. Zonder kennis van het Spaans durf ik dat toch wel te vertalen in “Gesloten door de politie”.

En je kunt iets alleen maar sluiten, wanneer het eerst open is. Wie heeft deze brief dan geopend? De politie? Dan was het toch censuur.

Terug naar boven